Blog

Accreditatie 3.0: reflecties op wetsvoorstel 'Accreditatie op maat'

In 2015 heeft minister Bussemaker de Tweede Kamer geïnformeerd over haar ambities t.a.v. het accreditatiestelsel in het hoger onderwijs. De kamerbrief was tevens een reactie op het advies ‘Accreditatie op maat’ van de stuurgroep Accreditatiestelsel 3.0. In de daarop volgende kamerdebatten bleek er geen (politiek) draagvlak voor pilots met instellingsaccreditatie. Thans wordt ingezet op een twee sporenbeleid:
(1) optimaliseren accreditatiestelsel en (2) pilots instellingsaccreditatie/ alternatieve opleidingsaccreditatie.

Onderdeel van spoor 1 de Wet accreditatie op maat. In de zomer van 2016 was het mogelijk om in het kader van een internetconsultatie op een conceptversie van deze wet te reageren. Hobéon heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt. In deze bijdrage hebben wij een aantal punten uit onze inbreng opgenomen. Onze conclusie is dat voor het wetsvoorstel Accreditatie op maat in de huidige vorm een (strikte) noodzaak ontbreekt.

Vertrouwen en eigenaarschap

In haar kamerbrief accreditatie op maat I stelt de minister: “Ik wil een accreditatiestelsel dat meer vorm is gegeven vanuit vertrouwen, waarin de student centraal staat, de docent meer eigenaar is, verbeterpunten herkenbaar zijn voor docenten, er een beter evenwicht is tussen ervaren lasten en baten en met meer ruimte voor vernieuwing en verbetering”. Uiteraard onderschrijft ook Hobéon de ambitie van de minister om stevig in te zetten op een stimulerende kwaliteitscultuur in het hoger onderwijs. En vanzelfsprekend leveren ook wij graag een bijdrage aan het realiseren daarvan.

Wij zijn ook blij dat in het voorstel, mede op basis van talrijke evaluaties, wordt geconcludeerd dat het accreditatiestelsel een krachtig en goed functionerend stelsel is dat zich ook in de juiste richting (door)ontwikkelt (p.19-20). Opgemerkt wordt ook dat al een veelheid aan maatregelen is genomen om belangrijke doelstellingen uit het voorstel te realiseren. Gewezen wordt op onder andere aanpassingen in het accreditatiekader (in concept inmiddels gerealiseerd) en de werkwijze en onderlinge samenwerking tussen instellingen, NVAO, visitatiepanels en evaluatiebureau (continu onderwerp van gesprek).

Uit de toelichting bij het voorstel maken wij op dat er daarnaast ‘structurele wijzigingen’ nodig zijn om de beschreven aandachtspunten (samengevat: ervaren lasten, balans verantwoorden-verbeteren, eigenaarschap en beloning verdiend vertrouwen) aan te pakken (p.23-24). De vraag is echter of structurele wijzigingen noodzakelijk zijn en of voorgestelde wijzigingen in het concept wetsvoorstel een positief effect zullen hebben.

Accreditatie vervalt niet automatisch

Uit de toelichting bij het voorstel lijkt te kunnen worden geconcludeerd dat een opleiding automatisch een accreditatie verliest. Op het moment echter dat de opleiding tijdig een aanvraag voor her-accreditatie indient wordt een bestaande accreditatie van rechtswege verlengd in het geval NVAO niet tijdig op de aanvraag besluit (art. 5a.9 lid 8 WHW). Daarmee is, uitzonderingsgevallen zoals het niet aanvragen van een her-accreditatie daargelaten, feitelijk geen sprake van een ‘automatisch verlies’. Immers een opleiding zal pas de accreditatie verliezen op het moment dat NVAO, op basis van het tijdig ingediende rapport van het visitatiepanel, van mening is dat niet wordt voldaan aan de eisen uit het accreditatiekader.

De voorgestelde wijziging is dan ook louter een cosmetische wijziging. Feitelijk moet de opleiding immers nog steeds elke 6 jaar een accreditatie aanvragen. Bezwaarlijk is bovendien dat deze cosmetische wijziging buitenproportioneel veel wijziging vergt van bestaande bepalingen.

Voorgaande laat onverlet dat het principe van ‘verdiend vertrouwen’ leidend zou moeten zijn. In plaats van een cosmetische wijziging had dan echter meer voor de hand gelegen om mogelijk te maken dat opleidingen op een meer proportionele (of risico-gerichte) wijze kunnen worden beoordeeld. Met andere woorden, leg op basis van het principe van verdiend vertrouwen in de beoordeling accenten waar deze gerechtvaardigd zijn bijv. op basis van eerdere accreditaties, uitkomsten ITK en signalen.

Betere balans tussen verantwoorden en verbeteren

Het kunnen realiseren van een stimulerende kwaliteitscultuur in het hoger onderwijs is gebaat bij het herijken van de (dis)balans tussen de verbeterfunctie en de verantwoordingsfunctie. Het wetsvoorstel pakt op dit punt onvoldoende door.

Uitgangspunt zou namelijk moeten zijn dat bij de verantwoording (in vorm van formele accreditatie) enkel en alleen centraal staat of basiskwaliteit wordt geleverd (pass/fail, evt. onder voorwaarden).Formele accreditatie dient zich te beperken “tot een toetsing op minimumstandaarden” (Onderwijsraad 2015, 56)¹

Door de verantwoordingsfunctie van het accreditatiestelsel te concentreren op de vraag of basiskwaliteit wordt geleverd kan het bestaande accreditatiekader en de daarmee samenhangende procedure flink worden afgeslankt en komt er meer ruimte voor een ontwikkelingsgericht gesprek dat bijdraagt aan kwaliteitsverbetering (op opleidingsniveau). Daarenboven, zo is onze verwachting, zullen de ervaren lasten dalen.

Het zowel kunnen beoordelen op basiskwaliteit als het faciliteren van een toekomst- en gericht ontwikkelingsgericht gesprek vergt veel van de auditvaardigheden van een visitatiepanel / commissie van deskundigen en in het bijzonder de voorzitter. Daarom is een ‘extended peer review’ van belang, zo is eerder op dit weblog betoogd.

Het is merkwaardig dat de enige voorstellen die in het wetsvoorstel zijn opgenomen t.a.v. de disbalans feitelijk visitatiepanels (en instellingen) voorschrijven hoe het rapportage en beoordelingsproces moet worden ingericht. Wat is hiervoor de noodzaak? Waarom kan een keuze voor wijze van rapportage en inrichting (fasering) gesprekken niet worden overgelaten aan (het overleg tussen) instellingen en visitatiepanels (evaluatiebureau ’s)? Voor ons staat centraal dat het accreditatiestelsel instellingen en professionals moet accommoderen en faciliteren. Dat vergt dus een zekere flexibiliteit in het stelsel, bijv. tot uiting komend in meerdere varianten waaruit instellingen en professionals kunnen kiezen.

Volkomen onderwijscyclus

In artikel 5.3 lid 1 sub d wordt een volkomen onderwijscyclus voor aspirant rechtspersonen hoger onderwijs in de wetgeving verankerd. Onzes inziens is deze eis buitenproportioneel zwaar voor potentiele nieuwe toetreders en biedt bovendien het wettelijke stelsel met een Toets Nieuwe Opleiding onder voorwaarden voldoende waarborgen. Een nader argumentatie is door een van onze adviseurs uitgewerkt in een bijdrage voor Sciencequide

Conclusie

In het wetsvoorstel is opgenomen dat voor lang niet alle verbeteringen in het accreditatiestelsel een wetswijziging noodzakelijk is. Gewezen wordt op onder andere aanpassingen in het accreditatiekader (in concept inmiddels gerealiseerd) en de werkwijze en onderlinge samenwerking tussen instellingen, NVAO, visitatiepanels en evaluatiebureau (continu onderwerp van gesprek) e.e.a. om ervaren lasten te verminderen. Met enige ironie moeten we vaststellen dat de in het wetsvoorstel voorgestelde wijzigingen juist het risico in zich dragen om een bijdrage te leveren aan een lastenverzwaring!

Onze conclusie is dan ook dat de voorgestelde wijzigingen in de Wet accreditatie op maat een noodzaak ontberen. Een wetswijziging achten wij pas zinvol indien daarin daadwerkelijk wijzigingen zijn opgenomen die blijk geven van fundamentele wijzigingen die bijdragen aan het realiseren van een stimulerende kwaliteitscultuur.

Meer informatie

Onze integrale input bij de internetconsultatie Wet accreditatie op maat kunt u alhier downloaden.

Heeft u vragen of wilt u meer informatie over dit onderwerp, dan kunt u zich wenden tot Ruud van der Herberg, senior adviseur en partner bij Hobéon of tot mr. Frank Hendriks, senior adviseur, via (070) 30 66 800.

 

¨¨¨¨
 ¹ Onderwijsraad, Kwaliteit in het hoger onderwijs, 2015, p.56