Blog

Behandeling voorstel nieuw accreditatiestelsel deze week hervat

Na de val van het kabinet sprak de Tweede Kamer zich begin deze maand uit over  vraag welke dossiers al dan niet controversieel zijn. Uit de lijst met onderwerpen (p. 9 e.v.) viel op te maken dat het in november 2009  ingediende voorstel voor het nieuwe accreditatiestelsel niet controversieel is.

Dat betekent dat de behandeling van het voorstel wordt voorgezet. Komende dinsdag en donderdagavond zal de Tweede Kamer plenair spreken over het nieuwe wetsvoorstel.

Tijdens de behandeling kunnen de kamerleden reageren op de antwoorden van OCW/NVAO op de door de leden in het verslag gestelde vragen. In deze bijdrage zetten wij hieronder de hoofdlijnen van de reactie van OCW/NVAO voor u op een rijtje.

Ongetwijfeld zal in het debat ook veel aandacht uitgaan naar de vandaag gepubliceerde nota van wijziging. Hierin zijn onder meer  voorstellen voor toetsing van beleid  inzake toegankelijkheid van hoger onderwijs voor studenten met functiebeperking opgenomen. Ook is  op het allerlaatste moment besloten  het alternatief voor de student-assessor in het CvB mee te nemen bij de behandeling van de accreditatiewetgeving.

Vandaag herhaalde de VSNU overigens ook haar pleidooi voor ontkoppeling van de instellings- en opleidingsbeoordeling. Ook wijzen de samenwerkende universiteiten erop dat zij vrezen dat het nieuwe stelsel niet zal leiden tot een daling van de administratieve lasten.

Vermindering administratieve lasten?

Uit het in december 2009 ingediende verslag bleek dat Kamerfracties betwijfelen of de voorgestelde herziening van het accreditatiestelsel ook gaat leiden tot een lastenvermindering.  De vragen zijn pikant; lastenvermindering is namelijk juist een belangrijk argument om het stelsel te herzien.

In de Nota naar aanleiding van het verslag blijft toenmalig minister Plasterk zijn eerdere argumentatie herhalen. Op vragen van ondermeer de SGP over het verminderen van administratieve lasten antwoordt hij:

Uit de pilots blijkt dat veel afhangt van de wijze waarop de werkzaamheden in het kader van de accreditatie worden uitgevoerd door de instellingen. Er is naar voren gekomen dat nog te veel werd vastgehouden aan de wijze waarop de huidige accreditatie verloopt en dat er in de praktijk een verdere lastenreductie te realiseren valt. De NVAO en de koepels van de onderwijsinstellingen zullen afspraken maken over beperking van lasten in de praktijk. De NVAO zal de lasten monitoren en een begeleidingscommissie instellen waardoor de lasten naar verwachting nog verder zullen afnemen. Het wetsvoorstel biedt dus volop mogelijkheden om de administratieve lasten in de uitvoering te verminderen.

Een vrijwel exacte kopie van eerdere stellingnames in de toelichting bij het voorstel. Het woord is derhalve aan de Tweede Kamer om te beoordelen hoe de uitkomsten van de pilots moeten worden ingeschat in relatie tot de voorstellen voor het nieuwe stelsel.

Kwaliteitszorg op maat

Volgens de nota naar aanleiding van het verslag wordt een meer flexibel accreditatiestelsel voorgesteld dat kwaliteitszorg-op-maat mogelijk maakt en ongewenste druk op de instellingen wegneemt. Ook worden maatregelen voorgesteld die de oriëntatie op de inhoud van het onderwijs en de rol van de ‘peers’ versterken. Voorts heeft het wetsvoorstel tot doel om, onder meer door het zichtbaar maken van kwaliteitsverschillen, de instellingen te stimuleren tot verbeteren van de kwaliteit van hun onderwijs in plaats van de fixatie op het voldoen aan minimumeisen en defensief gedrag. In de pilots is gebleken dat de voorstellen in de praktijk goed functioneren en zijn geen nieuwe perverse prikkels naar voren gekomen.

Kwaliteitszorg op maat betekent blijkens de Nota naar aanleiding van het verslag ook dat:

bij het ontwerpen van de instellingstoets kwaliteitszorg  rekening wordt gehouden met de diversiteit van instellingen voor hoger onderwijs in Nederland. Verschillen tussen faculteiten binnen één instelling zijn daarnaast ook een factor waar rekening mee wordt gehouden. Grote instellingen beschikken in de regel over verschillende organisatieonderdelen zoals faculteiten, schools, instituten of colleges die een eigen organisatiecultuur en geschiedenis hebben.

Maar de kwaliteitszorg op maat gaat blijkbaar weer niet zover dat goed overweg kan worden gegaan met beoordelingen op verschillende aggregatieniveaus binnen instellingen:

In dit wetsvoorstel is (…) gekozen voor twee aangrijpingspunten voor de externe kwaliteitszorg: de opleiding als de centrale onderwijskundige eenheid en het instellingsbestuur dat is belast met de leiding van de instelling als geheel en in het bijzonder is belast met de kwaliteitszorg zoals geregeld in artikel 1.18 van de WHW. Dat neemt niet weg dat in de praktijk, voor wat betreft de interne kwaliteitszorg, de faculteit een belangrijke rol kan vervullen.

Instellingstoets kwaliteitszorg

Uit de nota naar aanleiding van het verslag blijkt dat de kern van de instellingstoets kwaliteitszorg is dat

wordt onderzocht of het bestuur van de instelling in staat is de kwaliteit van de opleidingen te beheersen. Dit betekent niet dat er binnen de instelling één uniform, centraal geleid, systeem van kwaliteitszorg dient te zijn. Het veronderstelt wel dat het bestuur van een instelling uit alle relevante organisatieonderdelen informatie over de kwaliteit van de opleidingen ontvangt en daar adequaat mee omgaat. Als er verschillen blijken te zijn tussen de faculteiten of opleidingen wat betreft de effectiviteit van de kwaliteitszorg is het aan de NVAO om het eindoordeel op te maken. Verschillen tussen faculteiten zijn op zichzelf geen reden om een positief oordeel te onthouden. Wanneer echter de effectiviteit van de kwaliteitszorg van één of meer faculteiten onvoldoende is, zal dat in veel gevallen leiden tot een negatief oordeel over de instellingstoets kwaliteitszorg. Indien naar het oordeel van de NVAO de geconstateerde gebreken binnen korte tijd hersteld kunnen worden, is ook een positief oordeel onder voorwaarden mogelijk. De instelling dient dan binnen een redelijke termijn van maximaal drie jaar aan de voorwaarden te voldoen.

Verder wordt ten minste de indruk gewekt dat bij de instellingstoets ook informatie over onderliggende opleidingen een cruciale rol speelt:

Als bij het onderzoek voor de instellingstoets kwaliteitszorg blijkt dat één of meer opleidingen slecht presteren, is het denkbaar dat de instellingstoets kwaliteitszorg toch wordt verleend, mits bij het onderzoek is gebleken dat het instellingsbestuur beschikt over goede informatie over de actuele kwaliteit van de opleidingen, heeft geïdentificeerd dat er sprake is van een zorgelijke situatie en geloofwaardige maatregelen heeft getroffen om de situatie te verbeteren.

Even verderop lezen wij echter weer heel iets anders:

De instellingstoets kwaliteitszorg betreft de kwaliteitszorg van de instelling en geeft geen informatie over de kwaliteit van afzonderlijke opleidingen.

en

De reikwijdte van de voorgestelde instellingstoets is duidelijk afgeperkt; alleen de kwaliteitszorg van de instelling wordt beoordeeld. Overige aspecten van het instellingsbeleid en de prestaties van de instelling in algemene zin komen niet aan de orde. Het is dus niet zo dat op grond van de instellingstoets een uitspraak kan worden gedaan over «de» kwaliteit van de instelling.

Wij zijn overigens benieuwd of instellingen en studenten die nuance  -positieve instellingstoets zegt niets over de kwaliteit van de instelling (maar over kwaliteitszorg)-  in de praktijk wel maken of weten te maken.  Ook de regering sluit overigens niet uit dat in de praktijk een negatieve instellingstoets gevolgen kan hebben voor het imago van de instellingen.

In de Nota naar aanleiding van het verslag wijst minister Plasterk overigens het Vlaamse model, met een verplichte instellingstoets kwaliteitszorg, zonder koppeling aan een beperkte opleidingsbeoordeling bij positief resultaat, van de hand. Dit model was als alternatief onder andere voorgesteld door de VSNU.

Geen groeipad naar instellingsaccreditatie

In het verleden werd bij discussies over het accreditatiestelsel stelselmatig de nadruk gelegd op een ontwikkeling van het stelsel naar instellingsaccreditatie. Onder druk van studenten en werkgevers bleef echter een beoordeling op opleidingsniveau behouden. Tijdens de behandeling van de notitie Focus op kwaliteit (2008) bleek dat ook de Tweede Kamer niets voelde voor een stelsel met alleen instellingsbeoordelingen.

Opmerkelijk is dat in de nota naar aanleiding van het verslag in vrij stellige bewoordingen worden gesteld dat het voorgestelde stelsel geen doorgroeimodel is naar instellingsaccreditatie.  In de woorden van Plasterk:

Met dit wetsvoorstel beoogt de regering, op grond van de ervaringen met de eerste cyclus van accreditatie, een structureel en toekomstbestendig kader voor accreditatie te bieden. Zij ziet niet in waarom het voorgestelde model waarin de instelling kan kiezen voor een instellingstoets geen langdurig perspectief zou bieden. Het is geen goede zaak voor de kwaliteit van het hoger onderwijs om het kwaliteitszorgsysteem binnen enkele jaren weer opnieuw te wijzigen. Zoals blijkt uit het antwoord op de vraag van de leden van de VVD-fractie eerder in deze paragraaf ziet de regering dit wetsvoorstel niet als een tussenstap op weg naar bijvoorbeeld instellingsaccreditatie.

Meer differentiatie in oordelen

Een andere belangrijke doelstelling  van het nieuwe stelsel is meer differentiatie in de accreditatieoordelen aan te brengen. Voorgesteld wordt dat de NVAO in de toekomst ook een gedifferentieerd eindoordeel (onvoldoende, voldoende, goed en excellent) gaat geven over de kwaliteit van de opleiding in kwestie.  In antwoord op een vraag vanuit de CDA fractie of hiervoor al heldere maatstaven en indicatoren beschikbaar zijn wordt opgemerkt:

In het accreditatiekader – een concept hiervan is als bijlage bij de memorie van toelichting aan uw Kamer toegezonden – worden de criteria hiervoor verder uitgewerkt. De NVAO heeft in de concept-beoordelingskaders die zijn opgesteld op grond van de ervaringen met de pilots omschreven aan welke criteria moet worden voldaan, wil het oordeel «goed» of «excellent» worden uitgesproken. Hierbij zijn de volgende definities gehanteerd: • basiskwaliteit: de kwaliteit die in internationaal perspectief redelijkerwijs verwacht mag worden van een bachelor- of masteropleiding binnen het hoger onderwijs. • voldoende: De opleiding voldoet aan de basiskwaliteit. • goed: De opleiding stijgt aanmerkelijk uit boven de basiskwaliteit. • excellent: de opleiding stijgt ver uit boven de basiskwaliteit en vervult een voorbeeldfunctie voor andere relevante opleidingen.

In het huidige accreditatiestelsel worden deze scores ook al gebruikt bij de beoordeling van de in het accreditatiekader vastgelegde «facetten». Nieuw in het voorgestelde stelsel is het gebruik van deze scores voor het oordeel over een opleiding als geheel. In het huidige stelsel heeft het gebruik van deze schaal geen aanleiding tot problemen gegeven.

Ik denk overigens dat met name de opmerking in de laatste volzin veel wenkbrauwen doet fronzen. Immers over juist de weging van accreditatieoordelen roept in de praktijk veel vragen op.

Panelsamenstelling

Uit de Nota naar aanleiding van het verslag kan worden opgemaakt dat de NVAO een gedragscode voor commissieleden en secretarissen betrokken bij beoordelingen zal opstellen. Ook stelt de NVAO een klachtenprocedure op. Deze is ondermeer bedoeld voor gevallen waarin belanghebbende willen klagen over de mate waarin een beoordeling onafhankelijk heeft plaatsgevonden.

Uit de nota blijkt ook duidelijk dat OCW van mening is dat de instellingen zelf de panelsamenstelling van de opleidingsbeoordeling mogen doen.

De eigen verantwoordelijkheid van de instellingen voor de kwaliteitszorg en het versterken van de bijdrage van accreditatie aan de kwaliteitsverbetering van het onderwijs zijn belangrijke uitgangspunten voor dit wetsontwerp. Met het oog daarop is ervoor gekozen dat de commissie voor het onderzoek ten behoeve van accreditatie wordt ingesteld door het instellingsbestuur en niet door de NVAO. Het kritisch oordeel van deskundigen die naar het oordeel van de instelling gezaghebbend zijn op het terrein van de te beoordelen opleiding, stimuleert de opleiding tot kwaliteitsverbetering en is tegelijkertijd goed voor het prestige van de opleiding. Door de deskundigen te laten kiezen door het instellingsbestuur wordt bevorderd dat de kwaliteitsbeoordeling goed aansluit op de interne kwaliteitszorg en dat de instelling «eigenaar» blijft van de kwaliteitszorg.

De panelsamenstelling moet overigens worden goedgekeurd door de NVAO. De vraag is overigens hoe de NVAO dit goedkeuringsrecht gaat invullen. Door dit op te rekken (gelijk thans het geval bij Toets Nieuwe Opleidingen) kan hieraan materieel een invulling worden gegeven die voor de NVAO grotendeels overeenkomt met de door haar zeer gewenste mogelijkheid om ook zelf de panels voor de beoordelingen te kunnen instellen.

Nota van wijziging

Hierboven werd reeds vermeld dat het alternatief voor de student-assessor via de accreditatiewetgeving zal worden ‘geregeld’.  Verder hebben ook voorstellen voor de toetsing van beleid  inzake toegankelijkheid van hoger onderwijs voor studenten met functiebeperking een plek gevonden in de vandaag gepubliceerde nota van wijziging. Dit overigens tot ongenoegen van de VSNU zoals blijkt uit haar eveneens vandaag verschenen inbreng voor het debat.

Verder blijkt uit de nota naar aanleiding van het verslag dat de termijn van de instellingstoets onder voorwaarden zal worden aangepast.

De NVAO kan de instellingstoets onder voorwaarden verlenen. In dat geval krijgt de instelling de gelegenheid om de kwaliteitszorg te verbeteren om volledig te voldoen aan de eisen van de instellingstoets kwaliteitszorg. In het wetsvoorstel wordt hiervoor nog uitgegaan van een periode van drie jaar. In antwoord op vragen van de leden van de SP-fractie acht ik deze periode bij nader inzien te lang. Bij nota van wijziging zal ik daarom voorstellen die terug te brengen tot één jaar.

Ook zal in de nota van wijzing een zogenaamde voorhangbepaling worden voorgesteld. Daarmee wordt het mogelijk een Algemene Maatregel van Bestuur (Amvb), waarin uitwerkingen van het voorstel zijn vervat, alvorens deze vast te stellen ,eerst voor te leggen aan het parlement. In een Amvb zullen onder andere bepalingen worden opgenomen omtrent het verlenen van een instellingstoets onder voorwaarden, het toekennen van een hersteltermijn bij accreditatie of het verlenen van een toets nieuwe opleiding onder voorwaarden.