Blog

Effectiviteit duaal hoger onderwijs onderzocht

Zowel overheid als hoger onderwijs, in het bijzonder het hoger beroepsonderwijs, proberen sinds de jaren negentig van de vorige eeuw om via experimenten het duaal hoger onderwijs te stimuleren. Kenmerkend voor deze vorm van onderwijs is dat leren op de onderwijsinstelling én leren op de werkplek geïntegreerd worden, hetgeen moet leiden tot een effectieve leeromgeving voor de  student.

Duaal onderwijs was destijds een innovatie waar opleidingen in het hoger onderwijs vervolgens zelf mee aan de slag zijn gegaan. Echter, een duidelijk beeld wat duaal onderwijs heeft opgeleverd voor het hoger onderwijs is tot dusver niet gepresenteerd. In deze leemte is nu tenminste voor een deel voorzien door een onderzoek naar de effecten van dualisering in het hbo. De Twentse onderwijskundige Marloes Reenalda beschrijft in proefschrift ‘Effecten van dualisering in het hbo’, waarop zij onlangs promoveerde aan de Universiteit Twente, haar bevindingen rond de effecten van duaal onderwijs in het hbo. Ger Broers, adviseur bij Hobéon en deskundige op het gebied van duaal hoger beroepsonderwijs, las het proefschrift met belangstelling. Voor u heeft hij de belangrijkste bevindingen in het onderzoek op een rijtje gezet.

Onderzoeksproject

Het proefschrift van Reenalda is onderdeel van het onderzoeksproject ‘Effecten van duale leeromgevingen’ binnen de Universiteit Twente (2004-2008) dat op zijn beurt weer was ingebed in een onderzoeksprogramma naar het ‘Leerpotentieel van de werkplek’, onder leiding van de Twentse hoogleraar Onderwijskunde Nijhof. Reenalda beschrijft in haar onderzoek het door haar uitgevoerde survey en zeven case studies. Hiervoor heeft zij derdejaars hbo studenten benaderd studerend aan 23 bekostigde hogescholen en afkomstig uit alle sectoren.

Onderzoeksvragen

Centraal in haar onderzoek stonden drie vragen: (1) de vormgeving van de duale leeromgeving,  (2) de invloed van factoren van de leeromgeving op de competentieontwikkeling van de duale student en tenslotte (3) de bijdrage van de leeromgeving en competenties aan de overgang van opleiding naar werk.

De opzet van de studie was om een eerste poging te doen de duale leeromgeving in kaart te brengen. Vatten we de resultaten samen, voor een meer gedetailleerde en genuanceerde weergave hiervan verwijzen wij naar haar publicatie, dan ontstaat het volgende beeld.

Verschillen duale en niet-duale studenten

In het derde studiejaar verschillen de leeromgeving van de duale- en de niet-duale student, waarbij de eerstgenoemde meer op het werk leren. Zij werken vaker in reële werkomgevingen en binnen één afdeling. Zij zijn meer dan niet-duale studenten zelfstandig aan het werk en dragen daardoor meer verantwoordelijkheid  voor hun eigen leerproces. Ook zetten werkgevers hen sneller in op de werkvloer.

Competentieontwikkeling

Wat betreft de tweede onderzoeksvraag uit de survey, de invloed van kenmerken van de leeromgeving op de ontwikkeling van competenties bij duale- en niet-duale studenten in het hbo, ontstaat het volgende beeld. Naast het effect van voorkennis (over hoe meer voorkennis de student beschikt die verband houdt met een competentie, des te sneller en gemakkelijker zal deze de competentie verwerven), is de invloed van de kenmerken van de leeromgeving op de ontwikkeling van competenties niet eenduidig. Ook is de opleidingsvorm, duaal of niet-duaal, in geringe mate van invloed op de competentieontwikkeling. Eén nuance is hier van belang om te vermelden: of de student een duale- of niet-duale opleiding volgt, heeft alléén voor studenten binnen gezondheidszorgopleidingen een duidelijk effect. Duale studenten ontwikkelen zich hier beter op participatieve- en loopbaancompetenties dan niet-duale studenten. Reenalda c.s. wijzen er op dat studenten steeds meer tijd in de praktijk doorbrengen. Blijkbaar wordt aangenomen dat indien de student meer tijd doorbrengt op de werkplek, deze zich beter ontwikkelt. De resultaten van het onderzoek tonen aan dat ondanks de verschillen tussen beide onderwijsvormen wat betreft tijdsbesteding en vorm, dit geen invloed heeft op de competentieontwikkeling. Zij concludeert ‘voorzichtig’ dat meer tijd in de praktijk niet betekent dat studenten betere resultaten bereiken. Interessant is in dit verband op te merken dat met name één persoonskenmerk, de mate van consciëntieusheid, de competentieontwikkeling van studenten positief beïnvloedt. Centrale begrippen hierbij zijn: gedrevenheid, prestatiedrang, organisatievermogen en een systematische en efficiënte manier van werken. Daartegenover staat dat de mate van altruïsme een negatief effect heeft op de ontwikkeling van de student: het aanpassen aan anderen, zich in dienst stellen van anderen en de levenshouding laten bepalen door de belangen van anderen werkt niet mee aan een goede ontwikkeling, zo schrijft Reenalda.

Overgang opleiding-werk

Het hbo leidt studenten op tot beroepsbeoefenaars. De aansluiting tussen school en werk is daarbij essentieel. Dit sluit aan bij haar derde onderzoeksvraag: de bijdrage van door de student verworven competenties naar de overgang van opleiding naar werk.  Op de eerste plaats stelt zij vast dat er naar verhouding meer duale studenten afstuderen en een betaalde baan vinden. Ook de duur van het zoeken naar een baan is bij afgestudeerde duale studenten korter. Beide groepen studenten geven aan dat de aansluiting tussen de opleiding en de arbeidsmarkt ‘redelijk goed’ is. Zij benutten de ontwikkelde competenties. Wat betreft de cognitieve competentie lijken de duale studenten bij toepassing hiervan in de praktijk te kort te schieten.

Tot slot

Sluiten wij deze zeer korte samenvatting van het proefschrift van Reenalda af met een conclusie, voorafgegaan door een aantal voor de onderwijspraktijk interessante, misschien zelfs behartenswaardige, uitspraken, mede op basis van de door haar uitgevoerde survey:

  • De idee dat de school leerprocessen kan sturen en coördineren door opdrachten en competenties die op de werkplek moeten worden uitgevoerd, is een ideaal.
  • Het grote probleem bij duale systemen is de coördinatie en afstemming tussen de opleiding en de werkplek. De beperkte samenwerking en afstemming tussen hogeschool en werkplek zorgt er voor dat de duale student een grote verantwoordelijkheid heeft ten aanzien van de transfer van het geleerde in het onderwijs naar de praktijk. De ondersteuning is vooral reactief, op afstand en betreft vaak werkprocessen.
  • Bij duale studenten ontbreekt het gevoel dat zowel de opleiding, het bedrijf als de student gemeenschappelijk de verantwoordelijkheid dragen voor het resultaat van de praktijkcomponent.
  • Hoe ouder de student, des te beter is zijn/haar ontwikkeling in competenties. In dit verband wijst zij op eerder onderzoek waaruit blijkt dat mannen minder nauwkeurig zijn naarmate ze jonger zijn.
  • Duale én niet-duale studenten hebben in de opleiding meer geleerd dan wat zij in hun eerste baan nodig zullen hebben.
  • Om de gewenste integratie tussen opleiding en werkplek te kunnen realiseren, de dominantie van de werkplek te verkleinen en meer accent te leggen op inhoud, lijkt een herziening van het huidige duaal onderwijs noodzakelijk.

Hebben duale trajecten zin, zo vraagt Reenalda zich tenslotte af. Zij concludeert dat willen opleidingen effectief zijn in het opleiden van studenten, er meer evenwicht moet zijn tussen de verschillende bij duaal onderwijs betrokken partijen en zal het leer-werkproces in samenspraak zowel gestuurd als vormgegeven moeten worden. Afstemming tussen opleiding en praktijk zijn cruciaal waarbij de opleiding leidend is.

Vanuit de optiek van de student is er behoefte aan verschillende opleidingsvarianten; in het kader van een leven lang leren is het aanbod van zowel duale als niet-duale opleidingen relevant. Als het verschil tussen duaal en niet-duaal vervalt, is er een groet kans dat een belangrijke groep studenten geen vervolgstudie meer kiest.